Begin 1946 werd Vlissingen terug als loodsstation ingeschakeld. Na vergeefse pogingen van enkele getrouwen die trachten te redden wat nog te redden viel, kon alle hoop wel worden opgegeven en de sociëteit als verloren worden beschouwd. Gelukkig voor ons werd het oude spreekwoord: «Als de nood het hoogst is, is de redding nabij», eens te meer waarheid.
Onder de kranige leiding van een jong rivierloods, de ons zo jammerlijk vroeg ontrokken collega Edmond Decrop, werd een nieuwe kern gesticht. Het was wel goed dat men gezworen had het onmogelijke te doen om de zaak te redden, want hoe dieper men peilde, hoe hopelozer de ganse kwestie scheen. Het is dank zij de wilskracht van een twintigtal zee- en rivierloodsen, waarvan het ons euvel zou worden genomen moesten wij hier hun namen vernoemen, dat de sociëteit nog leeft.
De ene ontgoocheling volgde op de andere, vooral doordat men over een te gering aantal aandelen beschikte om rechtspersoonlijkheid te hebben. Edmond Decrop begon dan een eindeloze speurtocht bij kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen, neven, nichten, erfgenamen, in rechte of aangetrouwde verwantschap van reeds lang gestorven loodsen en oud-leden van de sociëteit.